Share a little biographical information to fill out your profile. This may be shown publicly.

 

We sturen je per e-mail een wachtwoord toe. Soms komt deze e-mail in je spambox terecht.

Voor wie het herfstweer wilt vermijden en nog op vakantie trekt, hebben we nog een late boekentip voor langs het zwembad: Watching the Wheels van Damon Hill. Waarin hij niet alleen zijn eigen carrière uit de doeken doet maar ook het tragisch verhaal van zijn illustere vader en hoe dit zijn eigen jeugd en levensloop tekende.

Het huidig F1-seizoen, met een initiële leider die halverwege plots van zijn voorsprong begint te verliezen, doet wat denken aan dat van ’96. Het seizoen waarin Damon Hill -eindelijk- aan het langste eind trok. Het lijkt dus het gepaste moment om dit boek -uit 2016 inmiddels- in de kijker te plaatsen.

Losbandigheid en sterke individuen

Damon Hill groeide op in de F1 van de jaren ’60. Met Graham Hill als vader, Jo Bonnier als peter en mensen als  Stirling Moss, Jim Clark en Jackie Stewart die de deur platliepen. F1 stond in die jaren nog voor gevaar, losbandigheid -de beruchte feestjes van vader Graham- en sterke individuen als inderdaad Graham Hill, Ecclestone en Chapman. Allen mannen die volgens hun eigen regels leefden. De kleine Hill adoreerde zijn -avontuurlijke, humorvolle maar strenge- vader maar leefde zichzelf liever uit op twee wielen. Zijn onbezonnen leven nam op vijftienjarige leeftijd een dramatische wending toen hij in het nieuws op tv beelden zag van een gecrasht vliegtuig in dichte mist. Hij had meteen door dat het om het vliegtuig van zijn vader ging. Zijn pa die zoveel crashes had overleefd tijdens diens racecarrière, liet nu het leven als kersvers teammanager. Een gebeurtenis die de jonge Damon sterk tekende, ook al omdat het vliegtuig niet geregistreerd bleek en de vergunning van Graham vervallen was, waardoor verzekeringsissues opdoken. In plaats van een comfortabel en onbezorgd leven, werd het knokken geblazen -Graham had zich net in de schulden gestoken om een F1-team te starten- en dat met een zware mentale rugzak. Weg privéschool, welkom rebelse jaren op de moto.

Pas na enige tijd begon het gaan te kriebelen om te racen met motorfietsen. Zwaar fysiek werk op boerderijen en bouwwerven leverden net genoeg op om in amateurklassen te racen en -min of meer- van te leven. Pas na enkele jaren had Damon Hill door op een dood spoor te zitten. Enerzijds letterlijk door de beperkte bescherming die een motorijder geniet en anderzijds figuurlijk daar hij wel talent had maar geen Barry Sheene bleek. Zo kwam de stap richting vierwielers er als mid-twintiger(!). Want net als zijn vader zou hij een laatbloeier blijken, eentje die de F1 pas bereikte op leeftijd 32(!), zijn vader behaalde die mijlpaal op 29.

Prost-Senna en Schumi vs the rest

De weg naar de F1 werd steil en… duur. Gelukkig waren er investeerders zoals -Beatle en raceliefhebber- George Harrison maar niettemin diende Damon zich diep in de schulden te steken. Dit volgens de redenering van Niki Lauda: “Indien ik geloof in mijn carrière, dan is aan lenen ervoor geen enkel risico verbonden“. Maar anno ’88 had Hill nog steeds geen betalende racecarrière. Dit met een kind onderweg (Oliver, die zou lijden aan het down syndroom) en een zware hypotheeklast -17% intrestvoet (!)- voor een huis dat steeds ernstigere barsten vertoonde. Hij besloot daarop zijn F1-droom even te parkeren en een betaalde rijder te worden, dit bracht hem -één enkele keer- naar Le Mans. Tevens belandde hij zo als testrijder bij Williams. Geen slechte zet, want terwijl iedereen in die periode bij McLaren wenste te zitten zou Williams het team van de toekomst blijken. Zo zou het team -mede dankzij Adrian Newey- op zeven jaar tijd vier rijders wereldkampioen maken (om ze haast allemaal daarna af te danken).

Het is deze sectie van het boek dat de spanning opnieuw toeneemt. Omdat we hier niet alleen een inkijk krijgen in de struggle to the top van een wereldkampioen in spe, maar eveneens inzage vanop de eerste rij krijgen in een van de opvallendste decennia in de F1 met allereerst Prost vs Senna en vervolgens Schumi vs the rest. In ’92 reed Hill zijn eerste F1-race voor Brabham, als -teamgenoot van onze Eric van de Poel. Anno ’93 was er vervolgens een opvallende stoelendans aan de gang in de F1: Williams haalde Prost binnen na diens sabatical, waarop wereldkampioen Mansell ietwat gedwongen zijn vizier op Indycar richtte. Aangezien weinigen tweede viool wilden spelen ging Hill voluit voor het tweede zitje. Ook al leek hij de geschikte kandidaat, hij kende als testrijder de wagen door én door en bracht met Sonic zelfs een flinke som geld mee. Toch liet -stugge- Frank Williams hem flink zweten alvorens toe te happen.

Kudos Damon

Racen voor Williams was dus niet altijd een pretje. Bovendien leek het kennelijk soms alsof Williams in essentie een ingenieursbedrijf was dat soms eens ging racen. Pitstopfouten, banden voor de foute rijder klaarleggen, alsook gebrek aan strategie waren schering en inslag. Vanaf ’94 werd er opnieuw getankt tijdens de race en terwijl Ross Brawn daar bij Benneton duidelijk in bedreven was -met zelfs computermodellen om snelle (her)berekeningen te maken afhankelijk van het raceverloop- bestond de initiële strategie bij Williams gewoon om zo lang mogelijk buiten te blijven… Geen enkele zoektocht werd er dus ondernomen naar het vinden van het optimum tussen een tank die leeg geraakt (en een lichte en dus snellere auto) en banden die slijten (en dus de wagen gaan vertragen). Ook Senna voelde zich anno ’94 kennelijk weinig gesteund bij Williams. En terwijl hij in ’93 nog een onmogelijke strijd voerde tegen de Williams van Prost met actieve ophanging, zou hij in ’94 net belanden in de opvolger die dit moest ontberen en plots haast onbestuurbaar bleek.

Net als zijn vader na de dood van Jim Clark, zou ook Damon Hill zijn team dienen te dragen na de dood van de grootste rijder van het moment. Makkelijk was dat niet, zeker niet tegen het aanstormend geweld van een jonge Schumacher (al dan niet met illegale tractiecontrole in diens Benneton). ’94 en ’95 werden dan ook frustrerende jaren met tal van incidenten tussen de kemphanen. Hill geeft echter zonder meer toe dat de koelbloedige Schumacher een extra dimensie toevoegde aan de F1 en dat enkel iemand van het kaliber van Senna of een topfitte Mansell hem zouden kunnen bijbenen.

Vanaf ’96 werd Williams eindelijk beter in strategische keuzes en vielen voor Damon Hill alle stukjes van de puzzel in elkaar. Adrian Newey zorgde voor een wagen die eindelijk op maat was, met genoeg been- en elleboogruimte. Damon werd tevens mentaal sterker en Schumacher had samen met onder andere Ross Brawn een helse karwei om Ferrari terug op het pad naar succes te krijgen. Met Jacques Villeneuve kreeg Hill naast hem nog een zoon van een betreurde ex F1-coureur. Hill haalde finaal in de laatste GP de titel binnen maar mocht ondertussen opkrassen bij Williams, dezelfde ‘eer’ die ook reeds Mansell en Prost te beurt was gevallen. Maar Hill had zijn doel beet, net als zijn vader werd hij wereldkampioen F1. Een vader-zoon traditie die tot op heden enkel de clan Rossberg kon evenaren.

Watching the wheels is een fijn boek dat een unieke inblik geeft in de F1 van zowel de jaren ’60-’70 als ’90. Enkel het middenstuk, de lange lijdensweg richting F1, gaat soms wat vervelen maar toont wel duidelijk de offers alsook inzet die nodig waren om het doel te bereiken. Kudos Damon!