Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad, maar het idee om deze reeks van tekeningen neer te zetten, spookte al sinds geruime tijd door mijn hoofd. Zoals zo dikwijls, onderschatte ik de omvang van dit project, dat zwaar geïnspireerd werd door de schitterende non-fictie stripboeken “Dossier Michel Vaillant“. De technische correctheid, het gevoel voor dynamiek, en de scherpe pennentrekken uit huize Graton hielden mij al lang in hun greep. De honger om een eigen interpretatie van deze reeks te maken bleef knagen, ook al zou er uiteindelijk meer dan een jaar over heen gaan.
Het is dan ook met enige trots, dat ik hier op DRIVR de reeks “geschetst” presenteer. De eerste episode, een drieluik over de auto’s van Sir Jackie Stewart, werpt een licht op negen machine’s die een merkwaardige rol hebben gespeeld in de korte maar krachtige carrière van The Flying Scotsman. Een carrière die hem -naar eigen zeggen- van bovenaf gegund werd, want vele van zijn (bevriende) collega racepiloten hebben de jaren ’60 en ’70 van de sport helaas niet overleefd. Het is dit jaar exact 50 jaar geleden dat Stewart zijn helm aan de haak hing, hoog tijd dus voor een fotografisch overzicht.
TIP: klik hier voor het eerste deel in de reeks!
1969 Matra MS80 Ford
MOTOR: V8, CILINDERINHOUD: 2.993 cc, MAX. VERMOGEN: 420 pk bij 10.000 tpm, GEWICHT: 540 kg, VERSNELLINGEN: 5 versnellingen, manueel AANDRIJVING: achterwielen, TOPSNELHEID: 310 km/u
Ook voor het seizoen van 1967 bleef de H16-motor van BRM een hekel punt, en viel er slechts één overwinning te noteren voor Stewart in de F1. Het ging de Schot veel beter af in de F2, waar hij voor zijn goede vriend Ken Tyrrell de veelbelovende wagens van de Franse constructeur Matra bestuurde. Matra maakt er geen geheim van dat hun doel de F1 was, en dit zowel met hun eigen chassis als hun eigen motor. Voor 1968 zette Matra International de gloednieuwe MS11 met V12-motor in, terwijl Ken Tyrrell met de Matra MS10 naar de F1 trok. Tyrrell was niet onder de indruk van de zware V12 van Matra, en kon de directie overtuigen om de populaire Cosworth DFV V8 te runnen in zijn team. Zodoende stonden er twee officiële Matra-teams op de grid. Stewart reed voor Tyrrell, en die keuze bleek al snel de juiste te zijn. In hun eerste jaar zouden Stewart en Tyrrell het reeds tot vice-kampioenen schoppen, en in 1969 was het helemaal raak. Na een seizoen van totale dominantie scoorde de Flying Scotsman zijn eerste F1-wereldtitel in 1969, aan het stuur van deze machtige Matra “The Coke Bottle” MS80.
1971 Tyrrell 003 Ford
MOTOR: V8, CILINDERINHOUD: 2.993 cc, MAX. VERMOGEN: 440 pk bij 10.000 tpm, GEWICHT: 560 kg, VERSNELLINGEN: 5 versnellingen, manueel AANDRIJVING: achterwielen, TOPSNELHEID: 300 km/u
Hoewel Ken Tyrrell de WK-titel aan Matra had bezorgd met de DFV-motor, waren de Fransen vastberaden om vanaf 1970 enkel nog met hun eigen V12 te gaan rijden. Tyrrell wist dat dit de doodssteek voor het programma was, en ontbond het contract. Tyrrell stelde Derek Gardner aan voor het ontwerp van een nieuwe wagen, die uiteraard gebruik ging maken van de DFV. Om het gat tot de introductie van de nieuwe wagen te dichten, werd er tijdelijk een klantenchassis van March ingezet. Nog voor het eind van 1970 rolde Gardner’s eerste versie -de Tyrrell 001- uit de workshop. De snelheid was er meteen, alleen hadden ze te kampen met kinderziektes. Voor 1971 werd chassis 002 met een ruimere cockpit geïntroduceerd, aangepast op de 1m84 van Francois Cevert. De kleinere Stewart voelde zich beter in de 001, dus werd die wagen grondig herzien voor de Schot. Het resultaat -de Tyrrell 003- bleek het recept voor succes, want Stewart scoorde zes overwinningen in 1971, en won zodoende het wereldkampioenschap voor een tweede keer in zijn carrière.
1971 Lola T260 Chevrolet
MOTOR: V8, CILINDERINHOUD: 8.095 cc, MAX. VERMOGEN: 750 pk bij 7.000 tpm, GEWICHT: 725 kg, VERSNELLINGEN: 4 versnellingen, manueel AANDRIJVING: achterwielen, TOPSNELHEID: 340 km/u
1971 moet het meest intensieve jaar uit Jackie’s carrière geweest zijn, want naast de F1, betwistte de Schot ook het volledig Can-Am kampioenschap voor Lola. Bob Marston, onder het waakzaam oog van chief designer Eric Broadley, pende een wagen neer die aerodynamisch zijn tijd (te) ver vooruit was. De wagen werd uitgerust met een korte stompe neus, om lage druk te genereren. Die lage druk zou via gaten in de body lucht wegtrekken van onder de bodem van de wagen, en zo downforce genereren. De theorie was mooi, maar in de praktijk genereerde de wagen onvoldoende neerwaartse druk vooraan. Alsof aerodynamische instabiliteit nog niet genoeg was, had de T260 een korte wielbasis en een bijzonder krachtige 8 liter Chevrolet achterin. Stewart noemde de wagen onbestuurbaar, maar liet desondanks toch twee overwinningen en een derde plaats in het kampioenschap optekenen. Dat was voor een deel te danken aan aan de hoge topsnelheid van de T260, maar voornamelijk aan Stewart’s kunde om zich snel aan te passen.
Houd de site in de gaten, want volgende week brengen we het derde en laatste deel!